Het clubshirt verliest zijn waarde.
Er zijn van die dingen die ooit vanzelfsprekend waren. Dingen die je niet in geld kunt uitdrukken, maar die onmiskenbaar van waarde waren. Het clubshirt, bijvoorbeeld. Dat eenvoudige, vaak in één kleur uitgevoerde stuk stof, dat symbool stond voor trots, verbondenheid en identiteit.


Ik moest eraan denken toen ik deze week bij mijn boezemvrienden op bezoek was en het gesprek, zoals zo vaak ,op voetbal kwam. We hadden het over shirts. Over die oude, herkenbare clubkleuren waar generaties in hebben gespeeld. En ineens was ik weer even terug bij Sporthuis Sjoerd van der Baan, de sportzaak waar ik jarenlang werkte. Een plek waar ik echt duizenden shirts heb verkocht.
Achter de toonbank stonden de stellingen volgestouwd met shirts in alle mogelijke kleuren en combinaties. Je kon het zo gek niet bedenken of het lag er. Wit met een rood randje, groen met een oranje baan, blauw met witte mouwen. Astrea had dat eigenwijze oranje shirt met de witte baan. GRC speelde in het wit met die trotse rode V. Gronitas had zijn herkenbare groen met oranje. Elke club had zijn eigen karakter, zijn eigen gezicht. En dat gezicht zag je terug in het shirt.
Vooral jonge spelers kwamen vaak samen met hun ouders binnen. De ogen groot, vol verwachting. Dat eerste clubshirt, dat was niet zomaar een aankoop, dat was een moment. Wanneer het bijpassende broekje en de kousen ook nog uitgezocht mochten worden, was het feest compleet. Dat was de start van iets moois. En als ze de winkel uitliepen, liepen ze een beetje rechter. Je zag het aan hun houding: dit is míjn club.
In die tijd had een shirt waarde. Niet omdat het duur was, maar omdat het iets vertegenwoordigde. Het was van jou, maar het hoorde ook bij een groter geheel. De clubkleuren waren niet zomaar gekozen, ze waren een stukje identiteit, een stukje geschiedenis.
Toen, begin jaren zeventig, kwamen de eerste sponsornamen op de borst. Eerst wat onwennig, een slager hier, een aannemer daar, maar het hoorde er langzaam bij. En met de opkomst van sponsoren kwamen ook de eerste gestandaardiseerde tenues. Hele teams werden ineens van boven tot onder in één lijn gestoken. Praktisch, efficiënt, maar het zorgde ook voor iets nieuws: de eenheid werd steeds meer bepaald door wie het shirt betaalde, niet door wat het betekende.
De jaren gingen voorbij en de commerciële trein raasde verder. Fabrikanten, merken, reclames, alles moest moderner, opvallender, nieuwer. En nu, ruim vijftig jaar later, is het zover dat bijna geen amateurvoetballer meer zijn eigen shirt koopt. .
En waar vroeger het clubshirt heilig was, lijkt het nu te zijn verworden tot modeartikel. Het uittenue ooit alleen maar bedoeld om kleurconflicten te voorkomen ,is inmiddels minstens zo belangrijk als het thuisshirt. Sommige teams spelen er zelfs liever in. Het ziet er “strakker” uit, “hipper”. De clubkleuren zijn naar de achtergrond verdwenen.
Het is een rare gewaarwording. Want een uitshirt hoort geen identiteit te hebben; het hoort functioneel te zijn. Toch zie je nu dat zelfs in de laagste amateurklassen het uittenue met trots wordt gepresenteerd. Niet omdat het moet, maar omdat het meedoen aan de trend belangrijker lijkt dan het uitdragen van de eigen kleuren.
En ergens doet dat een beetje pijn. Niet uit afgunst of ouderwetsheid, maar omdat er iets verloren gaat. Dat simpele, eerlijke gevoel van verbondenheid. Die trots die je voelde als je je eigen clubkleuren aantrok, wetend dat generaties vóór jou in datzelfde shirt hadden gestreden.
Misschien ben ik van de oude stempel. Misschien hoort het bij de tijd dat alles vernieuwd, verbeterd en verkocht moet worden. Maar als ik een jeugdspeler zie in een shirt dat volgend seizoen alweer vervangen wordt, dan denk ik soms: weet je eigenlijk wel wat je draagt? Weet je wat die kleuren betekenen, hoeveel verhalen erin zitten?
Het clubshirt was ooit een symbool van trouw, van gemeenschapszin, van herkenbaarheid. Nu is het vaak een reclamebord dat elk jaar een nieuwe sponsor moet dragen. Natuurlijk, zonder sponsoren geen ballen, geen tenues, geen clubkas. Dat begrijp ik. Maar ergens zou het mooi zijn als we iets van die oude waarde terugvinden. En misschien, als we dat weer een beetje zouden koesteren, krijgt het clubshirt zijn waarde terug.
Achter de toonbank stonden de stellingen volgestouwd met shirts in alle mogelijke kleuren en combinaties. Je kon het zo gek niet bedenken of het lag er. Wit met een rood randje, groen met een oranje baan, blauw met witte mouwen. Astrea had dat eigenwijze oranje shirt met de witte baan. GRC speelde in het wit met die trotse rode V. Gronitas had zijn herkenbare groen met oranje. Elke club had zijn eigen karakter, zijn eigen gezicht. En dat gezicht zag je terug in het shirt.
Vooral jonge spelers kwamen vaak samen met hun ouders binnen. De ogen groot, vol verwachting. Dat eerste clubshirt, dat was niet zomaar een aankoop, dat was een moment. Wanneer het bijpassende broekje en de kousen ook nog uitgezocht mochten worden, was het feest compleet. Dat was de start van iets moois. En als ze de winkel uitliepen, liepen ze een beetje rechter. Je zag het aan hun houding: dit is míjn club.
In die tijd had een shirt waarde. Niet omdat het duur was, maar omdat het iets vertegenwoordigde. Het was van jou, maar het hoorde ook bij een groter geheel. De clubkleuren waren niet zomaar gekozen, ze waren een stukje identiteit, een stukje geschiedenis.
Toen, begin jaren zeventig, kwamen de eerste sponsornamen op de borst. Eerst wat onwennig, een slager hier, een aannemer daar, maar het hoorde er langzaam bij. En met de opkomst van sponsoren kwamen ook de eerste gestandaardiseerde tenues. Hele teams werden ineens van boven tot onder in één lijn gestoken. Praktisch, efficiënt, maar het zorgde ook voor iets nieuws: de eenheid werd steeds meer bepaald door wie het shirt betaalde, niet door wat het betekende.
De jaren gingen voorbij en de commerciële trein raasde verder. Fabrikanten, merken, reclames, alles moest moderner, opvallender, nieuwer. En nu, ruim vijftig jaar later, is het zover dat bijna geen amateurvoetballer meer zijn eigen shirt koopt. .
En waar vroeger het clubshirt heilig was, lijkt het nu te zijn verworden tot modeartikel. Het uittenue ooit alleen maar bedoeld om kleurconflicten te voorkomen ,is inmiddels minstens zo belangrijk als het thuisshirt. Sommige teams spelen er zelfs liever in. Het ziet er “strakker” uit, “hipper”. De clubkleuren zijn naar de achtergrond verdwenen.
Het is een rare gewaarwording. Want een uitshirt hoort geen identiteit te hebben; het hoort functioneel te zijn. Toch zie je nu dat zelfs in de laagste amateurklassen het uittenue met trots wordt gepresenteerd. Niet omdat het moet, maar omdat het meedoen aan de trend belangrijker lijkt dan het uitdragen van de eigen kleuren.
En ergens doet dat een beetje pijn. Niet uit afgunst of ouderwetsheid, maar omdat er iets verloren gaat. Dat simpele, eerlijke gevoel van verbondenheid. Die trots die je voelde als je je eigen clubkleuren aantrok, wetend dat generaties vóór jou in datzelfde shirt hadden gestreden.
Misschien ben ik van de oude stempel. Misschien hoort het bij de tijd dat alles vernieuwd, verbeterd en verkocht moet worden. Maar als ik een jeugdspeler zie in een shirt dat volgend seizoen alweer vervangen wordt, dan denk ik soms: weet je eigenlijk wel wat je draagt? Weet je wat die kleuren betekenen, hoeveel verhalen erin zitten?
Het clubshirt was ooit een symbool van trouw, van gemeenschapszin, van herkenbaarheid. Nu is het vaak een reclamebord dat elk jaar een nieuwe sponsor moet dragen. Natuurlijk, zonder sponsoren geen ballen, geen tenues, geen clubkas. Dat begrijp ik. Maar ergens zou het mooi zijn als we iets van die oude waarde terugvinden. En misschien, als we dat weer een beetje zouden koesteren, krijgt het clubshirt zijn waarde terug.