Nergens voor spelen ? respect voor de trainer

Geschreven door Johan Staal op . Geplaatst in Columns

Nergens voor spelen. Het klinkt als een vloek voor elke sportman, maar misschien nog wel meer voor een trainer. Want wat moet je als oefenmeester in de vijfde klasse wanneer het seizoen in november eigenlijk al in een waas van middelmaat lijkt te verdwijnen? Wanneer de spanning uit de competitie is en je team elke zondag of zaterdag alleen nog speelt “voor de eer”? Bestaat die eer eigenlijk nog?
VERSLAGGEVER


In de vijfde klasse van het amateurvoetbal kun je niet degraderen. Dat maakt de competitie enerzijds veilig, niemand valt uit de toon, niemand hoeft bang te zijn voor het einde van een traditie, maar het haalt tegelijk de prikkel weg. Voor sommige clubs is dat maar goed ook, laten we eerlijk zijn. Het zou dramatisch zijn als nog meer verenigingen de handdoek in de ring zouden gooien. Toch wringt het. Want hoe houd je als trainer, speler of supporter de geest erin als er geen écht doel meer is?

Misschien is het daarom hoog tijd dat er ook daar weekendvoetbal en misschien wel een zesde klasse komt. Een uitkomst voor clubs die het zwaar hebben, die het vooral van gezelligheid moeten hebben en waar prestatie niet meer het hoogste doel is. Want zolang de vijfde klasse de bodem vormt, botsen ambitie en realiteit pijnlijk vaak op elkaar. De verschillen zijn groot. Kijk naar het zaterdagvoetbal, waar twintig competities draaien, tegenover elf op zondag. Dat zegt iets over de toekomst: de zaterdag groeit, de zondag krimpt.

Ooit komt er een moment dat beide werelden samensmelten. En eerlijk gezegd: dat moment lijkt niet ver weg. Binnen vijf jaar, schat ik. Dan is het onderscheid tussen zaterdag- en zondagvoetbal verleden tijd. Voor veel clubs zal dat even wennen zijn, maar het biedt ook nieuwe perspectieven. Nieuwe tegenstanders, nieuwe verhalen, nieuwe motivatie. Misschien zelfs nieuwe redenen om nog twee keer per week te trainen.

Want die trainingsmotivatie, daar wringt de schoen in dorpen als Usquert. De enige club in het verspreidingsgebied van de Ommelander Courant die nog op zondag speelt. Al jaren treffen ze dezelfde ploegen: Wedde, Woltersum, Yde de Punt, Bellingwolde , een soort vaste stamtafel van het noorden. Af en toe promoveert er eentje, maar die keert ook snel weer terug. Niet omdat ze het niet willen, maar omdat het verschil tussen de vierde en vijfde klasse simpelweg te groot is.

Afgelopen zondag was ik in Usquert. De thuisploeg nam het op tegen Alteveer. Twee ploegen die, laten we eerlijk zijn, dit seizoen niet om de prijzen gaan spelen. Usquert, dat nog altijd op zoek is naar samenhang en ritme. Alteveer, dat met beperkte middelen probeert het hoofd boven water te houden. Het was geen wedstrijd die je lang bij gaat blijven. En toch stond er een trainer langs de lijn die bleef coachen, bleef aanmoedigen, bleef proberen er iets van te maken.

En dan vraag ik me af: waar haalt zo iemand zijn plezier uit?

Want als de resultaten uitblijven, de selectie dun is en trainen twee keer per week geen optie blijkt, wat drijft een trainer dan nog? Het is een vraag die verder gaat dan Usquert of Alteveer. In dorpen door heel Nederland lopen trainers rond die elke week hun tijd, energie en vaak hun hart investeren in ploegen waarvan ze weten dat het niet snel beter wordt. Die het moeten doen met acht man op de training, met jongens die liever op de trekker stappen dan in de kleedkamer. En toch staan ze er. Elke week weer. Misschien is dat wel de kern van het amateurvoetbal: het besef dat plezier niet altijd in winnen zit. Dat een trainer voldoening kan halen uit kleine stappen. Een jongen die eindelijk eens een duel wint. Een team dat voor het eerst in weken de nul houdt. Een speler die na een blessure weer meedoet. Het zijn kleine overwinningen, maar ze zijn echt.

Toch blijft de vraag hangen: hoe lang hou je dat vol? Wanneer verandert realisme in berusting? Een trainer wil altijd verbeteren, altijd ergens naartoe werken. Maar als de randvoorwaarden niet veranderen ,als de selectie elk jaar iets dunner wordt, de motivatie iets kleiner en de competitie iets leger ,waar ligt dan het perspectief?

Misschien is het antwoord eenvoudiger dan we denken. Misschien draait het niet meer om het einddoel, maar om de weg ernaartoe. De vrijdagavond met de opstelling op een bierviltje. De zondag op een drassig veld met een kop koffie en een peukie in de hand. De nabespreking met dezelfde zes vaste mannen aan de bar. Het gevoel dat je, hoe klein ook, onderdeel bent van iets wat groter is dan jezelf: een club, een dorp, een traditie.

En toch… ik blijf het me afvragen. Zou een trainer die in november al weet dat zijn ploeg negende wordt, niet liever een competitie hebben waarin er wél iets op het spel staat? Waarin er een degradatie dreigt, of juist een nacompetitie lonkt? Waarin de spanning niet alleen in de eerste drie plekken zit, maar ook in de onderste drie? Waarin elk punt iets betekent?

Want dat blijft, ook in de vijfde klasse, de essentie van voetbal: ergens voor spelen. Of het nu een kampioenschap is, een derby, of simpelweg het doel om beter te zijn dan vorige week. Zodra dat gevoel verdwijnt, verdwijnt langzaam ook de ziel van het spel.

En dus kijk ik naar mannen als de trainer van Usquert, of die van Alteveer, en denk: Respect voor hun geduld, hun toewijding, hun geloof dat het morgen beter kan zijn. Misschien is dát hun plezier. Niet in de punten, niet in de ranglijst, maar in het blijven proberen, tegen beter weten in, soms.

Want zolang er iemand is die elke zondag roept “kom op jongens, nog één keer druk zetten”, is het amateurvoetbal springlevend. Ook in de vijfde klasse. Zelfs als er nergens voor gespeeld wordt.