Waarom een doordeweekse bekerronde in het amateurvoetbal.

Geschreven door Johan Staal op . Geplaatst in Columns

Het amateurvoetbalbekertoernooi, ooit bedoeld als feest van de underdog, is verworden tot een bureaucratisch gedrocht. Een competitie van willekeur, commerciële belangen en kromme regels. Wat ooit een kans was voor de kleinere clubs om te dromen van een stunt, is nu vooral een kwestie van geluk bij de loting en de vraag of je toevallig wél of géén lampen hebt boven je hoofdveld.




Neem het Hogeland. Daar zitten Corenos, SIOS en Rood Zwart Baflo nog in de beker. Dorpsclubs, gedragen door vrijwilligers, met een warme kantine en een hoopvolle gemeenschap eromheen. Twee clubs, SIOS en Rood Zwart Baflo hebben geen verlicht hoofdveld. Die verenigingen worden bij een eventuele thuiswedstrijd benadeeld. Want zonder lichtmasten geen ‘aantrekkelijke’ tegenstanders op eigen terrein maar uitwijken naar elders. Dat is wrang. Want laten we eerlijk zijn: voor clubs als SIOS en Rood Zwart Baflo is een thuiswedstrijd tegen een mooie tegenstander dé kans om wat extra geld in het laatje te brengen. Een volle kantine, een paar honderd mensen langs de lijn. Zulke wedstrijden houden een club overeind. Maar nee , door de regeltjes en de ‘facilitaire eisen’ wordt die kans simpelweg afgepakt. De kleine club betaalt de prijs voor zijn authenticiteit en mag bij een ongelukkige loting elders spelen.

De logica op zijn kop

Wat het nog vreemder maakt: in het betaald voetbal is het precies andersom. Daar speelt , zo zag ik vanmorgen, in de eerste bekerronden standaard de laagst geklasseerde club thuis. Logisch, zou je zeggen. Zo krijgen de kleinere ploegen een kansje tegen de grote jongens, en dat levert precies dat, spanning en soms een stunt, op die het toernooi aantrekkelijk maakt. De reden is bijna officieel vastgelegd: de bond wil in de beginfase “zien dat profclubs uitgeschakeld kunnen worden.” Vandaar ook die nieuwe, pompeus gelanceerde trofee ,de Blauwe Dennenappel, bedoeld voor de hoogst geëindigde amateurclub. Maar glans krijg je niet van een nieuwe bokaal. Glans krijg je van eerlijke kansen. En daar wringt het bij de amateurs. Daar wordt geloot volgens een systeem dat eerder willekeur dan rechtvaardigheid uitstraalt. Clubs van lagere niveaus spelen opvallend vaak uit, alsof het toeval systematisch in één richting valt. En waar bij de profs de KNVB wél inziet dat thuisvoordeel een cruciaal element is voor de charme van de beker, lijkt die redenering bij de amateurs volledig genegeerd te worden.

Wie verdient het thuisvoordeel?

Het principe zou simpel moeten zijn: de laagst geklasseerde ploeg speelt thuis. Punt. Dat is eerlijk, sportief en zorgt voor spanning. Het dwingt de hogere clubs om uit hun comfortzone te stappen, letterlijk. Laat ze maar gaan naar de kleedkamer met houten banken en een tegelwand van 1983. Laat ze maar spelen op een veld waar de lijnen net iets schuin lopen en de cornervlaggen met ducttape zijn gerepareerd. Dat ís voetbal. Dat ís bekerromantiek. In plaats daarvan zien we een toernooi dat zijn eigen charme inruilt voor gemak en regelzucht. Een bond die de lagere klassen lijkt te vergeten, terwijl die juist de ruggengraat vormen van het Nederlandse voetbal.. Want als het op de beker aankomt, mogen ze blij zijn als ze niet op een regenachtige dinsdagavond 80 kilometer verderop moeten spelen tegen een club die twee niveaus hoger staat.

Een systeem dat stinkt

Je hoeft geen complotdenker te zijn om te zien dat het systeem rammelt. De verdeling van thuis- en uitwedstrijden lijkt te leunen op praktische overwegingen, niet op sportieve. Verlichting, accommodatie, veiligheid, parkeergelegenheid, allemaal belangrijk, zeker. Maar het mag niet de kern van de sport verdringen: eerlijkheid en kansengelijkheid. En als die basisprincipes sneuvelen, dan stinkt het. Dan stinkt het als een doos met rotte eieren in een tas. En dat, dat moet je als KNVB niet willen maar het gebeurt helaas wel